Allah bestaat zonder plaats
Alle lof behoort aan Allah, de Heer en Schepper der hemelen en aarden. Hij lijkt niet op de schepping.
Wij vragen Allah om de status van onze Profeet Moehammad, ssallallahoe^aleihi wa sallam, te verhogen en zijn volk te beschermen tegen datgene waarvoor hij vreesde. Vervolgens:
Het geloof dat Allah, ta^ala, bestaat zonder plaats, is de geloofsovertuiging van de Boodschapper van Allah, de Metgezellen, en degenen die hen gracieus (hoffelijk) hebben gevolgd, en zal het zijn tot de Dag des Oordeels. Het bewijs van deze waardevolle uitspraak is wat Allah zei in de Qur’aan, in Soerat Asj-sjoera, ayah 11:
Betekenis: << Niets lijkt op Allah, en Hij is de Alhorende, de Alziende. >> Deze Ayah bewijst dat Allah niet op de schepsels lijkt. Het houdt ook in dat Hij niet zoals de schepsels is: Hijzelf (Adh–Dhat), Zijn Eigenschappen en Zijn Daden. Dit toont aan dat Allah, ta^ala, bestaat zonder plaats, want degene die bestaat in een plaats zou, natuurlijker wijze, samengesteld zijn van atomen, dat wil zeggen, hij zou een lichaam zijn die een ruimte vult, en Allah, ta^ala, is vrij van het vullen van ruimten.
Al-Boegariej, Al-Bayhaqiej en Ibnoel-Djaroed hebben overgeleverd dat de Boodschapper van Allah, moge Allah zijn status verhogen, heeft gezegd:
Betekenis: << Allah bestond eeuwig (zonder begin) en er bestond niets anders. >> DezeHadieth bewijst dat alleen Allah bestond zonder een begin, dat wil zeggen, vóór het scheppen van enig schepsel. Er bestond niets anders dan Hem: geen plaats, geen tijd, geen ruimte, geen hemel, geen licht en geen duisternis. Het is vastgesteld in de regels van de Godsdienst en de beoordelingen van het gezond verstand dat Allah niet verandert. Zeker, het is onmogelijk dat na bestaan te hebben zonder plaats, Allah zou veranderen en in een plaats zou zijn, want dit is een ontwikkeling. Ontwikkeling is een teken van het nodig hebben van anderen, en degene die anderen nodig heeft is niet God.
Imam Aboe Manssoer Al-Baghdadiej heeft overgeleverd in zijn boek, Al-Farqoe Baynal-Firaq, dat Imam ^Aliej, de vierde Kalief, moge Allah zijn daden belonen, zei:
Betekenis: “Allah bestond eeuwig (zonder begin) en zonder plaats, en nadat Hij de plaats heeft geschapen bestaat hij nog steeds zonder plaats.”
Imam Aboe Hanifah, één van de hoogste geleerden van de Selef, zei in zijn boek Al-FiqhAl-Absat: “Allah bestond eeuwig en er was geen plaats. Hij bestond voordat Hij de schepping schiep. Hij bestond, en er was geen plaats, schepsel, of ding, en Hij is de Schepper van alles.”
Imam Al-Hafidh Al-Bayhaqiej zei in zijn boek, Al-Asma’ was–Sifaat, op pagina 400: “…wat was genoemd naar het eind van de Hadieth toe is een bewijs voor het verwerpen dat Allah een plaats heeft en voor het verwerpen dat de slaaf lijkt op Allah. Allah is Adh–Dhahir, het is toegestaan om over Hem te weten door middel van bewijzen. Allah is Al-Baattin, het is onmogelijk dat Hij in een plaats zou zijn.” Al-Bayhaqiej zei ook: “Sommige van onze metgezellen gebruikten als bewijs om het toeschrijven van de plaats aan Allah te weerleggen, de gezegde (Hadieth) van de Profeet, moge Allah zijn status verhogen, wat betekent: << U bent Adh–Dhahir en er is niets boven U, en U bent Al-Baattin en er is niets onder U. >> Daarom, als er niets boven Hem en niets onder Hem is, is Hij niet in een plaats.”
Imam Ahmad Ibn Salamah, Aboe Dja^far At–Tahawiej, die was geboren in het jaar 237 na de Hidjrah, schreef een heel beroemd boek genaamd Al-^Aqiedah At–Tahawieyyah. Hij vermeldde dat de inhoud van zijn boek een verklaring is van de geloofsovertuiging van Ahloes-Soennah wal Djama^ah, hetwelk de geloofsovertuiging van Imam Aboe Hanifah is, die overleed in het jaar 150 na de Hidjrah, en van zijn twee metgezellen, Imam Aboe Yoesoef Al-Qaaddie en Imam Moehammad IbnAl-Hasan Asj-Sjaybaniej en anderen. Hij zei in zijn boek: “Allah is absoluut vrij van alle grenzen, uitersten, zijden, organen en instrumenten. De zes richtingen bevatten Hem niet—deze worden toegeschreven aan alle geschapen dingen.” Dergelijk is de uitspaak van Imam Aboe Dja^far die tot de hoogste geleerden van de Selef behoort. Aboe Dja^far heeft duidelijk vastgesteld dat Allah vrij is van het bevat worden door de zes richtingen. De zes richtingen zijn boven, onder, voor, achter, rechts en links.
De linguïst (taalgeleerde) en Hadieth-geleerde, Imam Moehammad MurtaddaAz-Zabiediej, heeft overgeleverd met een ononderbroken keten (van overleveraars) van hemzelf terug tot Imam Zayn Al-^Abidien ^Aliej IbnAl-Hoesayn Ibn ^Aliej Ibn Abie Ttalib, (die tot de beste van de Selef behoorde, die de titel van As-Sadjdjaad had verdiend, dat wil zeggen, degene die veel bidt), dat ZaynAl-^Abidien, in zijn verhandeling (scriptie) As–Sahiefah As-Sadjdjadiyyah, zei over Allah:
Betekenis: “O Allah, U bent vrij van alle imperfectie. U bent Allah, Degene Die niet door een plaats wordt bevat.” Hij zei ook:
Betekenis: “O Allah, U bent vrij van alle imperfectie. U bent Allah, Degene Die niet binnen grenzen is.”
In de uitleg van Al-Boegariej in het hoofdstuk over Al-Djihad, zei Al-Hafidh IbnHadjar A–^Asqalaniej: “Het feit dat de twee richtingen boven en onder onmogelijk aan Allah toegeschreven kunnen worden, houdt niet in dat men de verhevenheid niet aan Allah kan toeschrijven, want de verhevenheid toeschrijven aan Allah is een zaak van status en de onmogelijkheid ligt in het fysiek zijn ervan.”
De Hanafietische geleerde Zaynoed-Dien Ibn Noedjaym zei, in zijn boek Al-Bahroer-Ra’iq, op pagina 129: “Een ieder die zegt dat het mogelijk is dat Allah een daad doet waarin geen wijsheid is, begaat blasfemie (koefr). En een ieder die een plaats aan Allah ta^ala toeschrijft begaat koefr.”
Imam Ahmad Ar-Rifa^iejAl-Kabier, die rond het jaar 600 na de Hidjrah leefde, zei:
Betekenis: “De ultieme kennis over Allah is om zeker te weten dat Allah bestaat zonder een ‘hoe’ of een plaats.” Imam Moehammad Ibn Hibah Al-Makkiej heeft een boek geschreven genaamd Hada’iqAl-Foesoel wa Djawahir Al-^Oeqoel. Het kwam bekend te staan als Al-^Aqida-AsSalahiyyah nadat hij het als een gift had geschonken aan Soeltan Ssalahoed-DienAl-Aj-joebiej, die beviel om dit boek aan de kinderen op scholen te leren en te laten omroepen vanaf de toppen van de minaretten. In zijn boek zei hij:
Wat betekent: “Allah bestond eeuwig en er was geen plaats, en het oordeel over zijn bestaan nu is dat Hij is zoals Hij was (dat wil zeggen, zonder een plaats).”
Imam Dja^farAs–Sadiq zei: “Degene die beweert dat Allah in iets is of op iets is of van iets is, begaat sjirk (blasfemie). Want als Hij in iets zou zijn, dan zou Hij bevat worden, en als Hij op iets zou zijn, dan zou Hij gedragen worden, en als Hij van iets was, dan zou Hij een schepsel zijn.”
Sjeig ^Abdoel-GhaniejAn-Naboelsiej zei: “Degene die gelooft dat Allah de hemelen en de Aarde vult of dat Hij een lichaam is, zittend boven de ^Arsj (de Troon), is een ongelovige (kafir).”
Imam Aboel-Qasim^Aliej Ibnoel-Hasan Ibn Hibatillah Ibn^Asakir zei in zijn ^Aqiedah: “Allah bestond vóór de schepping. Hij heeft geen ‘ervoor’ of een ‘erna’, een boven of onder, een rechts of een links, een voor of achter, een geheel of een deel. Men moet niet zeggen wanneer was Hij, waar was Hij, of hoe was Hij? Allah bestaat zonder plaats. Hij heeft het universum (al het geschapene) geschapen en Hij heeft gewild dat tijd ging bestaan. Hij is niet onderhevig aan tijd en aan Hem wordt geen plaats toegeschreven.”
Imam Aboe SoelaymanAl-Gattabiej zei: “Wat verplicht is om te weten voor ons en voor elke Moslim is dat Allah geen vorm of gedaante heeft, want de vorm heeft een ‘hoe’ en ‘hoe’ is niet toepasbaar op Allah of Zijn Eigenschappen.”
Weet zonder twijfel dat de vraag ‘hoe’ (keyf) niet toepasbaar is op Allah. ‘Hoe’ is een vraag die betrekking heeft op vormen, lichamen, plaatsen, dieptes en dimensies. Allah is vrij van zulke eigenschappen. Wees er ook zeker van dat het ongeldig is om te zeggen over Allah “…maar we weten niet hoe”, want in wezen indiceert het valselijk dat Allah een kleur, vorm, dimensies, lichaam, plaats heeft, maar dat men onwetend over het ‘hoe’ ervan is.
Imam Al-Ghazaliej zei: “Allah, ta^ala, bestond eeuwig en er was geen plaats. Hij is geen lichaam, djauwhar (atoom), of onderdeel, en Hij is niet op een plaats of in een plaats.”
Al deze uitspraken laten zien dat het toeschrijven van de fysieke verhevenheid en plaats aan Allah, in tegenstrijd is met de Koran (Qoer’an), Hadieth, Idjma^, en het intellectuele bewijs. Het intellectuele bewijs dat Allah zonder een plaats bestaat ligt in het feit dat God de eigenschappen heeft van perfectie. Anderen nodig hebben is geen eigenschap van perfectie. Degene die een plaats vult heeft die plaats nodig. Degene die anderen nodig heeft (of het nu een plaats is of een ander schepsel) is niet God. Overigens, aangezien het verstand vaststelt dat Allah zonder plaats bestond vóór het scheppen van plaatsen, stelt het verstand ook vast dat nadat Allah de plaatsen heeft geschapen, Hij nog steeds zonder plaats bestaat.
De geleerden, zoals Imam Ahmad Ar-Rifa^iej, hebben vastgesteld dat het heffen van de handen en gezicht naar de hemel toe wanneer men een du^a’ (smeekgebed) doet, dat dit wordt gedaan omdat de hemelen de qiblah van de du^a’ zijn, zoals de Ka^bah de Qiblah van Ssalah (het gebed) is. Vanuit de hemelen dalen de genade en de zegeningen van Allah neer.
Vervolgens, het is duidelijk voor degene die de waarheid zoekt, dat de gezegde dat Allah zonder plaats bestaat, is wat overeenkomt met de Koran (Qoer’an), Hadieth, Idjma^, en de criteria (maatstaven) van het gezond verstand. Wees er vastbesloten en zeker van dat vóór het scheppen van plaatsen, Allah, Die alles heeft geschapen (plaatsen en al het andere), bestond zonder een plaats, en na het scheppen van plaatsen bestaat Allah nog steeds zonder plaats.
Daar we hebben vastgesteld dat de geloofsovertuiging van de Moslims is dat Allah bestaat zonder een plaats en dat de vraag ‘hoe’ niet toepasbaar is op Allah, het is voor ons duidelijk dat de ^Arsj (de Troon), die de grootste van de schepselen van Allah is en het plafond van het Paradijs, niet een plaats is voor Allah, ta^ala.
Imam Aboe MansoerAl-Baghdadiej heeft overgeleverd dat Imam ^Aliej Ibn Abie Ttalib, de vierde Kalief, zei:
Betekenis: “Allah heeft de ^Arsj geschapen als een indicatie van Zijn Macht en heeft het niet als een plaats genomen voor Zichzelf.”
ImamAboe Haniefah heeft gezegd in zijn boek, Al-Wassiyyah,: “…en Hij is Degene Die de ^Arsj en al het andere behoudt, beschermt , zonder dat Hij ze nodig heeft. Als Hij in een plaats zou zijn geweest, nodig hebbend om te zitten en rusten, dan, voordat Hij de ^Arsj had geschapen, waar was Allah?”
Eveneens, in zijn boek, Al-Fiqh A–Absat, zei ImamAboe Haniefah: “Allah bestond eeuwig en er was geen plaats; Hij bestond vóór het scheppen van de schepping. Hij bestond en er was geen plaats, schepsel, of ding; en Hij is de Schepper van alles. Degene die zegt ‘Ik weet niet of Allah in de hemelen is of op de Aarde’, is een kafir. Eveneens is degene die zegt ‘Hij is op de ^Arsj, en ik weet niet of de ^Arsj in de hemel is of op Aarde een kafir.”
Zodoende heeft ook Imam Ahmad degene die deze laatste twee uitspraken zegt, een kafir verklaard, want ze bevatten het toeschrijven van een richting, grens en plaats aan Allah. Alles dat een richting en een grens heeft, door noodzaak, een Schepper nodig. Aldus, het is niet de bedoeling van Imam Aboe Haniefah om te bewijzen dat de hemel en de ^Arsj (de Troon) plaatsen zijn voor Allah, zoals zij die Allah met de schepping vergelijken beweren. Dit is krachtens de eerdergenoemde gezegde van de Imam: “Als Hij in een plaats zou zijn geweest, nodig hebbend om te zitten en rusten, dan, voordat Hij de ^Arsj had geschapen, waar was Allah?”. Hetwelk heel duidelijk verwerpt dat Allah een richting of een plaats heeft.
In zijn boek, Ih-ja’oe^Oeloem Ad-Dien, zei Imam Al-Ghazaliej: “…plaatsen bevatten Hem niet, en de richtingen, de Aarde, of Hemelen ook niet. Hij is geattributeerd met een istiwa’ over de ^Arsj zoals Hij heeft gezegd in de Koran (Qoer’an) –met de betekenis die Hij heeft gewild– en niet zoals de illusies die bij mensen kunnen worden gewekt. Het is een istiwa’ die niets te maken heeft met aanraken, rusten, vasthouden, bewegen en bevat worden”.
De ^Arsj draagt Hem niet, maar eerder de ^Arsj en degenen die de ^Arsj dragen worden allemaal ‘gedragen’ door de Macht van Allah, en zij zijn onderworpen aan Hem. Hij is verheven boven de ^Arsj en de hemelen en alles in status, dus met een verhevenheid dat Hem geen nabijheid tot de ^Arsj of de hemelen geeft net zoals het Hem geen afstand geeft van de Aarde. Hij is hoger in status dan alles: hoger in status dan de ^Arsj en de hemelen, net zoals Hij hoger in status is dan de Aarde en de rest van de schepping.
Sjeig^Abdoel-Ghaniej An-Naboelsiej zei: “Degene die gelooft dat Allah de hemelen en de Aarde vult of dat Hij een lichaam is zittend boven de ^Arsj (Troon), is een kafir (ongelovige).”
Ayah 93 van Soerat Maryam:
betekent: << Iedereen die in de hemelen en de Aarde is, zijn slaven van Allah. >> In zijn Tafsier (boek die de Qoer’an uitlegt), zei ImamAr-Raziej: “en daar het is bevestigd door deze Ayah dat alles dat bestaat in de hemelen en de Aarde een slaaf van Allah is (dat wil zeggen, in bezit van en onderworpen aan Allah) en daar het is verplicht dat Allah vrij is van bezit te worden, aldus is Hij vrij van het in een plaats of richting, of op de ^Arsj of Koersiyy zijn.”
Vanhier, Ayah 5 van Soerat Ttaha, in de Koran (Qoer’an):
betekent dus duidelijk niet dat Allah op de ^Arsj zit of dat Allah stevig gevestigd is op de ^Arsj. In de Arabische taal heeft het woord istiwa’ meer dan vijftien verschillende betekenissen, waaronder o.a. zitten, aan zich onderwerpen, beschermen, veroveren en behouden à beschermen. Gebaseerd op wat we tot nu toe verslag van hebben gedaan, is het duidelijk dat het blasfemisch (koefr) is om de betekenis <> van toepassing te laten zijn op Allah. Echter, de termen ‘behouden à beschermen’ en ‘aan zich onderwerpen’ zijn in overeenstemming met de regels van de Godsdienst en de Arabische taal.
Imam Hafidh Ibn Radjab Al-Hanbaliej heeft de betekenis van istiwa’ uitgelegd door istiela’, wat ‘aan zich onderwerpen’ betekent. Dit betekent dat, Allah Zichzelf heeft geattributeerd met het aan Zich onderwerpen van de ^Arsj in eeuwigheid (de status van bestaan zonder een begin, dat heet, Allah bestond voordat Hij de schepping had geschapen). Aangezien de ^Arsj, het grootste schepsel van Allah, onderworpen is aan Allah, is al het andere dat kleiner is dan de ^Arsj ook onder de Macht van Allah.
Het was bevestigd over Imam Malik IbnAnas, moge Allah zijn daden belonen, in wat Al-Bayhaqiej heeft overgeleverd, met een sterke keten van de route van ^Abdoellah Ibn Wahb, dat: “We waren bij Malik thuis toen een man binnenkwam en zei “O Aboe ^Abdillah (hij bedoelde Imam Malik), Ar-Rahmanoe^alal-^Arsj istawa, hoe deed Hij istawa’?” Malik, van streek gemaakt, keek naar beneden, hief zijn hoofd op en zei “^alal^Arsj istawa zoals Hij aan Zichzelf heeft geattributeerd”. Het is ongeldig om te zeggen ‘hoe’, en ‘hoe’ heeft geen betrekking op Hem. Ik zie dat jij een innovator bent. Laat hem (uit mijn huis) weggaan.” Vanhier, de uitspraak van Imam Malik, “’Hoe’ heeft geen betrekking op Hem,” betekent dat Zijn istiwa’ over de ^Arsj zonder een ‘hoe’ is, dat wil zeggen, Zijn istiwa’ over de ^Arsj is niet met een lichaam, plaats, gedaante, of vorm, zoals zitten, aanraken, zweven boven, en soortgelijke dingen.
Dus, er is geen basis voor de uitspraak van degenen die Allah met de schepping vergelijken, die zij valselijk aan Imam Malik toeschrijven: “dat istiwa’ bekend is en het ‘hoe’ ervan onbekend is”. Deze gezegde van hen is ongeldig, want zitten, ongeacht hoe het is, gebeurt door organen en lichaamsdelen die vouwen. Overigens, de uitspraak die beweert dat Imam Malik een ‘hoe’ toeschreef aan Allah, is een verzinsel.
ImamAl-Lalaka’iej heeft overgeleverd over Oem Salamah en Rabie^ah IbnAbie ^Abdir-Rahman:
wat betekent: “De eigenschap, istiwa’, is niet onbekend (want het is genoemd in de Qoer’an). De kayf, dat wil zeggen, het ‘hoe’ ervan is onmogelijk, want de toepasbaarheid ervan op Allah is onmogelijk.” Vanhier, de Ahadieth (overleveringen van de Profeet) en de Ayat (de verzen van de Koran) die verhevenheid aan Allah toeschrijven, verwijzen naar de verhevenheid in status en niet naar de verhevenheid in richting, plaats, afstand, aanraken, of erboven zweven.
In SoeratAl-An^aam, Ayah 61, staat:
Betekenis: << Hij (Allah) is Degene Die Zijn slaven aan Zich onderwerpt. >> Dus, de term fauwq in deze Ayah, verwijst naar onderwerping aan zich en niet naar een plaats of een richting.
Pas op voor wat verscheen in de zogenaamde Translation of the Holy Qur’an (betekent: Vertaling van de Qoer’an) door Yusuf Ali en de zogenaamde herziene versie, uitgegeven en gedrukt door King Fahd Holy Qur’an Printing Complex (betekenis: Koning Fahd Heilige Qoer’an Drukkerij) in Al-Madienah Al-Moenauwarah, waarin op pagina 879, Ayah 5 in Soerat Taha interpreterend:
zeggen ze: << De Meest Genadige is stevig gevestigd op de Troon, >> en in de voetnoot zeggen ze nadrukkelijk: <>
Pas ook op voor alle andere delen van dit boek, waarin ze Allah met Zijn schepping vergelijken, zoals op pagina 1799,
waar in Ayah 42 van SoeratAl-Qa-lam:
ze een scheen toeschrijven aan Allah, terwijl de term “saaq” in deze Ayah “moeilijkheid” betekent. Dus de Ayah betekent << De Dag des Oordeels zal een dag van folterende pijn en moeilijkheid zijn voor de ongelovigen. >>
Op pagina 1015, Soerat An-Noer, Ayah 35 interpreterend:
﴿ اللَّهُ نُورُ السَّمَوَاتِ وَالأَرْض ﴾
zeggen ze: << Allah is licht >> en in de voetnoot zeggen ze nadrukkelijk: << We kunnen alleen denken aan Allah in termen van onze fenomenale (door de zintuigen waargenomen) belevenis. >>
Allah kan niet geïmagineerd (voorgesteld) worden. Deze Ayah betekent: << Allah is de Schepper van leiding in de bewoners van de hemelen en de gelovige bewoners van de Aarde. >> zoals het was uitgelegd door ^Abdoellah Ibn ^Abbas.
De moesjabbihah (o.a. de Wahabieten) zijn degenen die Allah met zijn schepping vergelijken; zij geloven dat Allah op de schepping lijkt. Zij schrijven aan Allah plaatsen, richtingen, vormen, en lichamen toe, en proberen het te camoufleren door te zeggen: << Maar we weten niet hoe Zijn plaats is, of hoe Zijn zitten is, of hoe Zijn gezicht is, of hoe Zijn scheen is, of hoe Zijn licht is. >> Dat allemaal zuivert ze niet van blasfemie (koefr), want Allah is niet samengesteld uit lichaamsdelen en lijkt niet op de schepping, op geen enkele manier.
Alle lof behoort aan Allah, de Heer en Schepper der hemelen en aarden. Hij lijkt niet op de schepping. Degene Die vrij is van het lijken op de schepping, alle eigenschappen die niet bij Hem passen, en al hetgeen dat de ongelovigen onterecht over Hem zeggen.
Allah weet het het best.
Sunna Files Free Newsletter - اشترك في جريدتنا المجانية
Stay updated with our latest reports, news, designs, and more by subscribing to our newsletter! Delivered straight to your inbox twice a month, our newsletter keeps you in the loop with the most important updates from our website